Vroeger toen er nog weinig bekend was over de communicatie in een bijenvolk was het imkers al opgevallen dat wanneer een nieuwe voedselbron ontdekt werd daar steeds meer bijen op af kwamen.
De veronderstelling was dat de bijen elkaar op een of andere manier konden informeren over het vinden van nieuwe voedselbronnen.
De Oostenrijkse professor Karl von Frisch heeft op dit gebied baanbrekend werk verricht. Om de activiteiten van de bijen waar te kunnen nemen zonder ze te verstoren plaatste hij een bijenvolk in een glazen observatiekast, waarin de raampjes boven elkaar hingen in plaats van naast elkaar.
Binnen honderd meter vanaf de kast plaatste hij een schoteltje met suikerwater, waarop na korte tijd de eerste bij verscheen om van de suikeroplossing te snoepen. Deze bij werd op het harde borststuk gemerkt met een verfstipje. Bij terugkeer in de kast maakte deze bij een soort rondedans, waarna andere bijen in het volk haar volgden en de meegebrachte nectar met de geur daarvan overnamen. Na een aantal van deze dansen keerde ze terug naar de voedselbron. Na verloop van tijd bezochten steeds meer bijen het schoteltje met suikerwater en werden eveneens gemerkt.
Ook deze bijen werden in dezelfde kast waargenomen die dezelfde dans uitvoerden.
In vervolg onderzoek werd het schaaltje met suikerwater steeds op grotere afstand van de kast geplaatst waaruit de conclusie kon worden getrokken dat de rondedans wordt uitgevoerd wanneer de voedselbron zich binnen de honderd meter vanaf de kast bevindt.
Toen het schaaltje met suikerwater op meer dan honderd meter vanaf de kast werd geplaatst en de bijen daarvan terugkeerden voerden deze een dans uit in de vorm van een liggende acht. Bij het doorlopen van het rechte middenstuk schudden deze bijen met haar achterlijf heen en weer (kwispelen).
De conclusie hiervan was dat bijen die een voedselbron vonden die verder dan honderd meter vanaf de kast was gelegen de achtdans uitvoerden.
De snelheid waarmee de achtdans wordt uitgevoerd geeft nadere informatie over de afstand tussen de kast en de voedselbron. Ook werd ontdekt dat de richting waarin de dansende bij het rechte middenstuk van de achtfiguur aflegt overeen komt met de richting waarin de voedselbron zich bevindt.
Hierbij oriƫnteren bijen zich op de zon, die ze ook bij een bewolkte hemel waar kunnen nemen, omdat bijen ultraviolet zien.
Met de achtdans geven de bijen de hoek aan die bestaat tussen de richting van de zon en die van de voedselbron.
Honingbijen kunnen wel tot 3 km vanaf de kast overbruggen om voedsel te vinden en hebben daarbij geen landkaart of navigatiesysteem nodig.
Auteur: Bert Opsteeg